bn.,
1. niet bevlekt, onbesmet, zuiver, rein: lammeren met on'bevlekte vacht; de zwaan met on'bevlekte pluimen;
2. (fig.) rein, onschuldig, vlekkeloos: on'bevlekte deugd; de getuigenis van een on'bevlekt geweten; zijn eer is on'bevlekt; — (van Christus): door het dierbaar bloed van Christus als van een onbestraffelijk en on'bevlekt Lam (1 Petr. 1:19); — (van de Moedermaagd, volgens Christelijke, inz. Katholieke begrippen) niet bevlekt door de smet der erfzonde; inz. in de uitdrukking: on'bevlekt ontvangen en on'bevlekte ontvangenis.