bn. bw. (-er, -st),
1. geen schaamte hebbende, van schaamtegevoel verstoken [iets minder sterk dan schaamteloos]: een onbeschaamde zwetser, leugenaar; — (spr.) onbeschaamde mensen hebben het derde deel der wereld', — bw., zonder schaamte: onbeschaamd liegen;
2. van gebrek aan schaamte getuigende: onbeschaamde blikken; onbeschaamde leugens; onbeschaamde nieuwsgierigheid;
3. bw. van graad, in zo grote mate, dat het de perken te buiten gaat: de prijs van dat prul, is onbeschaamd' hoog.