Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Derde

betekenis & definitie

I. rangtelw., na twee andere(n) volgend: het is nu de derde week ; de derde keer; zijn derde zoon ; — (zelfst.) gij zijt de derde ; die brief is van de derde (die dag der maand); Willem de Derde (III), de derde koning (stadhouder) van die naam [verbogen: van W. den Derde of Derden] ; — (gesch.) de derde stand, de burgers; — het Derde Rijk, het nationaalsocialistische Duitsland; — (R.-K.) derde orde, geestel. vereniging van personen die volgens een verzachte regel van een kloosterorde seculier of regelier leven; — iets uit de derde hand kopen, van de tweede eigenaar na de producent ; — de derde man brengt de spraak an, een gesprek vlot beter tussen drie dan tussen twee personen; — ten derde, in de derde plaats; — zelfst. gebr. voor een persoon buiten de twee bij een handeling betrokken partijen, een vreemde: wat behoeft em derde dit te weten? ; (recht.) ieder die buiten de handeling, verbintenis staat;

II. zn. o.,

1. verdelingsgetal: een derde, een derdedeel : twee en twee derde ; de prijs werd met een derde verhoogd; — ook als bijw. bep. : hij verdient een derde meer;
2. (kaartsp.) drie op elkander volgende kaarten van dezelfde kleur : ik roem een derde; is mijn derde goed?