(bracht om, heeft omgebracht),
1. (gew.) doorbrengen: veel, (wat, vrij ivat enz.) met iem. ombrengen, een veelal treurige tijd met hem doorbrengen, veel moeite en zorg van hem ondervinden ; — (Zuidn.) de avond pleizierig ombrengen;
2. rondbrengen: zijn de briefjes voor de vergadering al omgebracht;
3. (scheepst.) omwenden: breng het schip om;
4. om het leven brengen, van het leven beroven: de bezetting van Haarlem werd voor de helft door beulshanden omgebracht.