(stortte neer, heeft en is neergestort),
1. naar beneden storten of werpen: waar zullen we het puin neerstortend — wederk.: de waterval stort zich met daverend geweld uit de hoogte neer;
2. naar beneden geworpen worden, door instorting neervallen, met geweld neervallen: zijn paard stortte onder hem neder; van een hoogte neerstorten; bedolven door neerstortend puin.