Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Marcheren

betekenis & definitie

(marcheerde, heeft en is gemarcheerd), (<Fr.),

1. in rhythmische pas gaan, bep. van personen in groepsverband, vooral van soldaten; — oprukken : zij marcheerden door heel Frankrijk; — (bij uitbr.) lopen, te voet gaan (als prestatie of taak): wij marcheerden zeven uur per dag;
2. (fig.) gaan, lopen, vooruitkomen, vorderen: de zaak marcheert.