Wat is de betekenis van marcheren?

2024-04-23
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

marcheren

marcheren - Werkwoord 1. (inerg) lopen in een georganiseerde en uniforme ritmische stoet Zij hadden al enige uren gemarcheerd. 2. ergatief ergens heen lopen in een georganiseerde en uniforme ritmische stoet Ze waren nog niet over de brug gemarcheerd toen...

2024-04-23
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

marcheren

lopen, functioneren, werken Dit is geen leven, dat is een hel. Ik wil van dit lichaam af. Het marcheert niet meer. (Kristien Hemmerechts, De dood heeft mij een aanzoek gedaan) Geen Algmeen Nederlands Gangbaarheid: 5 Vlaamsheid: 1

2024-04-23
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

marcheren

(marcheerde, gemarcheerd) lopen. functioneren, werken. Mij ergeren de uitspraken en standpunten die gebaseerd zijn op het niet weten hoe het marcheert in de islam. - DS, 09-03-2002.

2024-04-23
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Marcheren

[Fr. marcher = eig.: lopen] 1. in een bep. pas lopen, spec. van groep personen, met name soldaten; 2. te voet gaan; 3. (fig.) vorderen, vooruitgaan (bijv. van een zaak); 4. (cul.) in bereiding nemen.

2024-04-23
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Marcheren

in de pas lopen; vlotten

2024-04-23
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Marcheren

v., marsjearje; vlug, marskje.

2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Marcheren

(marcheerde, heeft en is gemarcheerd), (<Fr.), 1. in rhythmische pas gaan, bep. van personen in groepsverband, vooral van soldaten; — oprukken : zij marcheerden door heel Frankrijk; — (bij uitbr.) lopen, te voet gaan (als prestatie of taak): wij marcheerden zeven uur per dag; 2. (fig.) gaan, lopen, vooruitkomen, vorderen: de zaak ma...

2024-04-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

marcheren

gemarcheerd; Fr. te voet gaan; een tocht te voet doen; van soldaten: in de pas lopen, oprukken; fig. de zaak wil niet marcheren, vooruitgaan.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

marcheren

(mar'sje:rən) (marcheerde, heeft en is gemarcheerd) [Fr. marcher] 1. te voet gaan. 2. goed aanstappen. 3. oprukken van soldaten. 4. vooruitgaan, vorderen : de zaak marcheert goed.