Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Mank

betekenis & definitie

bn. bw. (-er, -st), kreupel, door ongelijke lengte der benen gebrekkig lopende: mank gaan, lopen; mank zijn aan de linkervoet; — (fig.) aan hetzelfde euvel mank gaan, hetzelfde (zedelijke) gebrek hebben; — deze vergelijking gaat mank, past niet in alle delen; — oneig. ook van zaken: een manke tafel, stoel, waarvan de poten niet even lang zijn.