Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Euvel

betekenis & definitie

I. o. (-en),

1. kwaal, ziekte, ongesteldheid, gebrek, thans inz. oneig. op zedelijk en geestelijk gebied: hij gaat aan dat euvel mank, is nog niet van dat euvel genezen.
2. iets slechts of verkeerds, kwaad.

II. bn. (-er, -st), kwaad, slecht; thans meest in de verb. in euvelen moede, met boos opzet, in arren moede.

III. bw., alleen nog in iets euvel opnemen, iem. iets euvel duiden, iets ten kwade duiden, iets kwalijk nemen, over iets boos zijn.