(kwam los, is losgekomen),
1. uit de gevangenis komen;
2. (van zaken) los worden van iets waaraan het verbonden is: de hoest, het slijm komt los; — (vliegt.) dat vliegtuig kan niet loskomen, kan zich niet van de grond verheffen;
3. beweeglijk worden:
de tongen kwamen los, men begon meer, drukker te praten ;
4. beschikbaar worden : grote kapitalen kwamen los;
5. (niet alg.) voor een functie vrijkomen: dat dienstmeisje komt 1 Febr. los ;
6. in beweging komen, zich gaan vertonen : de sla komt nu goed los, -wordt nu veel aangevoerd;
7. zich uiten : hij komt niet zo gauw los ; — de tranen en verwijten kwamen los.