Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Los

betekenis & definitie

I. m. (-sen), lynx, groot katachtig roofdier (Felis lynx).

II. bn. bw. (-ser, -t),

1. niet bevestigd, niet gebonden: de hond is los;ze liepen ongearmd, los naast elkaar; — los!, laat los (b.v. tot een jachthond die het wild apporteert); — (zeew.) los overal!, alle touwen loslaten ! — losse goederen, roerende goederen; — los en vast, roerend en onroerend; (ook) alles zonder onderscheid; — zij kamde haar losse vlechten; de grendel van de deur is los;
2. geen deel uitmakend van een geheel, afzonderlijk: de stoelen waren bedekt met bundels papier en losse bladen; een boek in losse afleveringen; — losse centen, dubbeltjes, enkele centen; — niet in een omhulsel, onverpakt: dynamiet mag alleen in patronen, niet in losse massa worden vervoerd; deze theesoort wordt alleen in de originele verpakking, niet los verkocht;
3. niet stevig vastzittende of bevestigd: het zaad zit vrij los aan de plant; — een losse tand, kies; — een losse traan, die gemakkelijk komt; — haar hoest werd losser, het slijm kwam gemakkelijker mee; — losse stoelgang; — (fig.) op losse schroeven, zie Schroef; — (Zuidn.) er is een vijs los, hij is niet goed bij zijn verstand; — losse steek, (bij het haken), steek die alleen aan de voorgaande en de volgende vastzit;
4. niet stijf of strak gespannen: (zeew.) los want, dat door het zware werken van het schip zozeer is bijgerekt dat het niet meer voldoende stijf staat en men dus gevaar kan lopen dat de masten breken; — met losse teugel, in volle vaart; (fig.) de losse teugel, weinig beteugelde vrijheid: — (fig.) er is een losse band tussen de beide instituten; — (fig.) een losse tong hebben, geneigd zijn tot babbelachtigheid en kwaadspreken; — (van klederen) niet nauwsluitend: een los jak; — (van gewichten) niet stijf, beweeglijk: vingeroefeningen bij de pianostudie dienen om de vingers los te maken; — (fig.) op losse voet, onzeker; — een losse verkering, een voorlopige omgang;
5. niet dicht, niet aaneengesloten, niet compact: los brood; losse turf; losse tuinaarde; een los weefsel, met ruimte tussen de draden;
6. enkel maar, niets dan: los kruit, enkel kruit zonder projectiel; losse patronen; — los land, zonder bijbehorende boerenwoning;
7. (gew.) (van voer- en vaartuigen) ledig, gelost; zijn waren kwijt: het schip is los; — hij is los, hij heeft al zijn waren verkocht (inz. van venters gezegd);
8. buiten verband, op zichzelf staande: een losse aantekening; een losse inval; — los werk, dat niet tot de gewone vaste werkzaamheden behoort, dus slechts tijdelijk is; een losse werkman, die los werk verricht, in tijdelijke dienst; — vrij van band: los van Rome!
9. (van geld) niet vastgezet; niet duurzaam belegd: rente van los geld dat ik je geleend heb; — losse schulden, niet door hypotheek gedekt;
10. (van gelijksoortige zaken) onsamenhangend: losse geschriften; losse gedachten;
11. niet stijf, sierlijk, ongedwongen, vrij: een losse tred, losse gebaren; een losse houding; een losse zwier; — hij werd wat losser, en begon op een vertrouwelijke toon te praten;een losse stijl, toon; — ongegeneerd, nonchalant; een losse, nonchalante gang;
12. lichtvaardig, lichtzinnig: een los en grillig meisje; een losse klant; — los van tong zijn, lichtvaardig spreken; babbelachtig zijn; — hij is wel wat los in de mond, is niet keurig in zijn woorden; — ergens los over denken, spreken; ergens los overheen lopen; — de gesprekken werden los van aard;
13. onzedelijk, losbandig: een los gedrag; losse zeden;
14. onzeker, twijfelachtig, vaag: een los en ongeregeld begrip; — de veronderstelling rust op losse gronden; — een los gerucht, bericht, praatje; een losse gissing; — los weer, veranderlijk; een losse lucht;
15. (van de slaap) niet vast: een losse slaap;
16. er op los, er op af: met gevelde lansen storten zij er op los; — met kracht en levendigheid: ze generen zich niet en slaan er maar op los; ze leven er maar op los; het regent er maar de hele ochtend op los.

III. m., (Zuidn.) niet openbare weg die toegang geeft tot een stuk land.