Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Koppelen

betekenis & definitie

(koppelde, heeft gekoppeld),

1. aan of met een koppel binden: honden koppelen, hun halsbanden aan elkaar binden;
2. aan elkaar of aan iets anders verbinden; inz. met een verbindingsstuk bevestigen of doen aansluiten, aaneenschakelen: spoorwagens aan elkaar koppelen; de deksloven van een beschoeiing worden gekoppeld ; — ook : door overbrenging van beweging (met elkaar) in verbinding brengen: assen, raderen, dynamo's koppelen; — (zeew.) de koersen koppelen, het gemiddelde bepalen van de gedurende een etmaal gevolgde koersen, met opgave van de afgelegde weg; — woorden, zinnen koppelen, aan elkaar verbinden; — ook van begrippen, instellingen enz.;
3. twee personen (aan elkaar) koppelen, ze tot een huwelijk met elkaar brengen, gewoonlijk in ongunst, zin (tegen de wens der betrokkenen enz.); vand. em huwelijk koppelen, door onderhandeling tot stand brengen; — honden koppelen, doen paren;
4. tot een paar of paren bijeenvoegen: gekoppelde kolommen, begrippen.