Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Koopje

betekenis & definitie

o. (-s),

1. daad van kopen in bep. opvatting, t.w. waarbij de koper een naar zijn mening zeer voordelige zaak doet, waarbij hij iets goedkoop verwerft; ook de gelegenheid daartoe: heb je dat voor drie guldengekregenl nu, dat is een koopje-, koopjes halen, doen-, op de koopjes lopen; daar heb je een koopje aan, dat is goedkoop gekocht; — op een koopje, voor weinig geld, goedkoop ; ook : zuinigjes, vand. : onsolide : ’t is op een koopje gemaakt, dat kun je wél zien; — 2. (iron.) iets onaangenaams dat ons overkomt, ,,grap” : iem. een koopje leveren, bezorgen, hem er in laten lopen, benadelen;—
3.wat men voordelig gekocht heeft;
4. kleine koop of kaveling: op dat erfhuis heb ik drie koopjes gekocht.