Wat is de betekenis van Koopje?

2024-04-19
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

koopje

(19e eeuw) (inf.) iets onaangenaams; teleurstelling; drukte. • Koopje, 't Is me een koopje: dat is voor mij heel wat drukte. (Onze Volkstaal. Deel 1. 1882: Zaansche woorden en uitdrukkingen)

2024-04-19
Nederlandse Voornamenbank

Meertens Instituut (2020)

Koopje

Zie Jacob

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

koopje

koopje - Zelfstandignaamwoord 1. (handel) iets wat men voordelig koopt Die winkel heeft bijna alleen maar koopjes, echt fantastisch! koopje - Zelfstandignaamwoord 1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord koop Antoniemen duurkoop, miskoop Verwante...

2024-04-19
Bridge Opzoekboek

drs. Toine van Hoof (2017)

koopje

goedkoop

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

koopje

koopje - zelfstandig naamwoord uitspraak: koop-je 1. een artikel dat tijdelijk goedkoper is ♢ deze nieuwe broek was echt een koopje Zelfstandig naamwoord: koop-je het koopje de koopjes...

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Koopje

o. (-s), 1. daad van kopen in bep. opvatting, t.w. waarbij de koper een naar zijn mening zeer voordelige zaak doet, waarbij hij iets goedkoop verwerft; ook de gelegenheid daartoe: heb je dat voor drie guldengekregenl nu, dat is een koopje-, koopjes halen, doen-, op de koopjes lopen; daar heb je een koopje aan, dat is goedkoop gekocht; &mdash...

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

koopje

o. -s; 1. een kleine koop in bet. 2: twee koopjes kopen; 2. al, wat niet duur is: daar heb je een koopje aan; het is een koopje; zij is altijd op koopjes uit; zegsw. we reizen op een koopje, zo goedkoop mogelijk; nog: zegsw. iem. een koopje leveren, bezorgen, hem er in laten lopen.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

koopje

o. (-s) vklw. van ➝ koop.