koopje
(19e eeuw) (inf.) iets onaangenaams; teleurstelling; drukte. • Koopje, 't Is me een koopje: dat is voor mij heel wat drukte. (Onze Volkstaal. Deel 1. 1882: Zaansche woorden en uitdrukkingen)
Marc De Coster (2020-2024)
(19e eeuw) (inf.) iets onaangenaams; teleurstelling; drukte. • Koopje, 't Is me een koopje: dat is voor mij heel wat drukte. (Onze Volkstaal. Deel 1. 1882: Zaansche woorden en uitdrukkingen)
Wiktionary (2019)
koopje - Zelfstandignaamwoord 1. (handel) iets wat men voordelig koopt ♢ Die winkel heeft bijna alleen maar koopjes, echt fantastisch! koopje - Zelfstandignaamwoord 1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord koop Antoniemen duurkoop, miskoop Verwante...
Muiswerk Educatief (2017)
koopje - zelfstandig naamwoord uitspraak: koop-je 1. een artikel dat tijdelijk goedkoper is ♢ deze nieuwe broek was echt een koopje Zelfstandig naamwoord: koop-je het koopje de koopjes...
Van Dale Uitgevers (1950)
o. (-s), 1. daad van kopen in bep. opvatting, t.w. waarbij de koper een naar zijn mening zeer voordelige zaak doet, waarbij hij iets goedkoop verwerft; ook de gelegenheid daartoe: heb je dat voor drie guldengekregenl nu, dat is een koopje-, koopjes halen, doen-, op de koopjes lopen; daar heb je een koopje aan, dat is goedkoop gekocht; &mdash...
M. J. Koenen's (1937)
o. -s; 1. een kleine koop in bet. 2: twee koopjes kopen; 2. al, wat niet duur is: daar heb je een koopje aan; het is een koopje; zij is altijd op koopjes uit; zegsw. we reizen op een koopje, zo goedkoop mogelijk; nog: zegsw. iem. een koopje leveren, bezorgen, hem er in laten lopen.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: