Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Koningin

betekenis & definitie

v. (-nen),

1. titel en benaming van de gemalin van een koning;
2. titel en benaming van de regerende vorstin in een koninkrijk: Wilhelmina, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden;
3. (oneig.) heerseres: de koningin der feeën; de pers, de koningin der aarde; de maan is de koningin van de nacht; vgl. hemelkoningen;
4. in fig. toepassing op een persoon of een zaak die tussen andere personen of zaken de eerste plaats inneemt, of die vereerd of gevierd wordt: de koningin van het feest, van het bal; Parijs, de koningin der steden;
5. bij spelen en wedstrijden: degeen die de rol van koningin speelt of die de hoogste prijs wint;
6. (in toepassing op dieren en planten) het eierleggende vrouwelijke insect in een staat van bijen, wespen, mieren of termieten; — Koningin van de Nacht, grote cactus met prachtige, naar vanille riekende bloemen (Cereus grandiflorus);
7. het op één na voornaamste stuk in het schaakspel, dame.