Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Kaar

betekenis & definitie

(karen),

1. v. en o., viskaar, beun, zowel de rugkorf met deksel der vissers, als de bak met gaatjes die in het water gehangen wordt of zich in een schuit bevindt, waarin vis levend bewaard wordt;
2. o., (molenm.) vierkante, naar onder toelopende bak zonder bodem waaruit het graan of zaad tussen de stenen valt;
3. m. en o., (Zuidn.) strooien bijenkorf.