Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Jozef

betekenis & definitie

1. lievelingszoon van de aartsvader Jakob ; door zijn broers wordt hij verkocht aan Midianitische kooplieden, die hem naar Egypte voeren. Daar komt hij in dienst van Potifar, een van de oversten van Pharao.

Ka dat hij, onder de (valse) beschuldiging van Potifars vrouw te na gekomen te zijn, in de gevangenis is gezet, wordt hij daaruit bevrijd als hij twee wonderlijke dromen van de Pharao uitlegt. Hij krijgt dan de positie van onderkoning: (Gen. 30 : 24); 2. man van Maria, voedstervader van Jezus, was timmerman in Kazareth; nakomeling van David (Matth. 1: 16). Zie ook het Wdb.