I. bn.,
1. van, behorende tot het volk der of tot de Joden: het Joodse land, Palestina; een Joodse vrouw; het Joodse Bruidje, bekend schilderij van Rembrandt; — de Joodse natie, de Joden; 2. in gebruik bij de Joden, hen kenmerkend, hun eigen : Joodse riten; het Joodse ziekenhuis-, de Joodse tijdrekening; een Joods type; een Joods accent-, — op zijn Joods, naar de manier der Joden, ook: achterstevoren;
II. zn. o., de Joodse wijze van spreken of van woordgebruik: Joods praten.