v. (-s, ...tiën),
1. alle mensen die oorsprong, taal, zeden enz. gemeen hebben; volk, volksstam: de Hollandse natie; — (gemeenz.) hij is van de natie, hij is een jood;
2. het volk dat behoort tot een bep. staat: de Engelsen zijn een handeldrijvende natie; — (abs.) het, ons volk: het Roomse deel der natie;
3. (Zuidn.) veem, vennootschap tot het lossen en laden der goederen enz.; ook het gebouw waar het kantoor en de stallen van zo’n veem zijn.