Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Inspannen

betekenis & definitie

(spande in, heeft ingespannen),

1. (van trekdieren) tuigen en voor de wagen spannen : de paarden inspannen; ik zal maar gaan inspannen; met objeetsverwiss. ook van het rijtuig gezegd; — (Zuidn.) kort ingespannen zijn, kort aangebonden, spoedig boos zijn;
2. toerusten, van het nodige voorzien, in ’t bijz. voor een op te zetten huishouding: ik heb hem behoorlijk ingespannen, toen hij het huis uitging; goed, netjes ingespannen zijn ; — zijn krachten inspannen, zijn best doen;
3. zich inspannen, (al) zijn kracht op iets zetten : hij moest zich inspannen om de deur open te krijgen, zó klemde die; ik heb mij met dit werk te veel ingespannen, te veel van mijn krachten gevorderd; zich voor iets of iem. inspannen, er veel moeite voor doen: — zijn ogen inspannen, veel moeite doen om iets nog te kunnen zien ; zijn hersens, zijn geest inspannen ; — al zijn krachten inspannen, alles doen wat in zijn vermogen is; — dat spant hem te veel in, eist te veel van zijn krachten; — zie ook Ingespannen;
4. (Zuidn.) tegen iem. een proces inspannen, hem een proces aandoen;
5. vastzetten, inz. van stukken in een draaibank.

< >