bn. (-er, -st),
1. ingenomen met, behagen en genoegen of genoegdoening vindende in, bekoord door. blij met: hij is zeer ingenomen met zijn nieuwe betrekking; — met zichzelf ingenomen zijn, ingebeeld, verwaand;
2. tegen iem. of iets ingenomen zijn, er een afkeer van hebben, er ongunstig jegens gezind zijn.