(haatte, heeft gehaat),
1. (iemand) haat toedragen, een sterk gevoel van afkeer of vijandschap tegen hem koesteren zodat men wenst dat het hem slecht verga : ik haat hem ; doet wel dengenen die u haten ; hij wordt door iedereen gehaat;
2. verfoeien, afschuw hebben van : men moet de zonde haten.