Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Koesteren

betekenis & definitie

(koesterde, heeft gekoesterd),

1. levenwekkende, weldadige warmteven aan, verwarmen: de zon koestert het aardrijk met haar stralen; de koesterende stralen der zon; een koesterende warmte; — (fig.) koesterende gezelligheid;
2. liefderijk verzorgen, vertroetelen: zij koestert haar kind;
3. opkweken, voeden en onderhouden: een slang aan of in zijn boezem koesteren; — meest fig.: hoop, liefde, wantrouwen, haat tegen iemand koesteren; — argwaan, boze gedachten koesteren, hebben; — het voornemen koesteren, voornemens zijn;
4. zich koesteren, zich verwarmen: zich in de zon, voor het vuur koesteren; (fig.) zich in iemands liefde koesteren.