Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Harmonisch

betekenis & definitie

bn. bw.,

1. blijk gevend of dragend van harmonie, met elkaar in overeenstemming: het vormt een harmonisch geheel, alle onderdelen passen bij elkaar; — van de stemming en het gemoed: zo dat alle neigingen en tochten in evenwicht zijn, kalm en vredig ; — als bw.: harmonisch bij elkaar aansluiten ;
2. welluidend : een harmonisch gezang ; — in specifieke zin: harmonische drieklank, de volmaakt consonerende grote en kleine terts-drieklank; — (nat.) de harmonische tonen, de reeks van tonen die ontstaan bij de trilling van ½ ⅓ ¼ ⅕ enz. gedeelte der snaar van de sonometer;
3. (wisk.) harmonische evenredigheid, waarin a :c = (ba): (c—b);harmonische reeks, rij van getallen waarvan elke drie opeenvolgende gedurig harmonisch evenredig zijn.