bn., 1. (van vee) niet drachtig: een guste koe; (ook) niet meer melk gevende, droogstaande; — (jag.) guste hoenders, patrijzen zonder jongen ; — (van ooftbomen) geen vruchten dragende;
2. (fig.) dat is guste kost, schrale, magere kost, zonder vlees of spek ;
3. (gew.) lens: leeg ; blut.