Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Grootje

betekenis & definitie

o. (-s),

1. grootmoeder: grootje is ziek; iemand naar zijn grootje sturen, hem van kant helpen, hem daarheen sturen waar zijn voorgeslacht reeds is ;

loop naar je grootje!, schertsend voor: maak dat anderen wijs;

2. oude vrouw, oud moedertje, bestje: een oud, knorrig grootje ;
3. het oude grootje, benaming van een vis, de geharnaste donderpad of harnasman.

< >