Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Grootmoeder

betekenis & definitie

v. (-s), ook gro(ot)moe, omoe, opoe enz., iemands vadersmoeder of moedersmoeder: mijn grootmoeder van vaderszijde is overleden; de kleinkinderen komen grootmoeder gelukwensen;je grootmoeder!, gezegd om te kennen te geven dat men er volstrekt niet aan denkt het te doen : hem geld lenen '! ja, zijn grootmoeder!, dat kan hij denken! — (ook) oude vrouw, moedertje.

< >