Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Groeze

betekenis & definitie

ook GROES, v. (groezen),

1. (gew.) met groen of gras bewassen land ; (ook) begroeid buitenland, gors;
2. (gew.) grasnerf: de groes afsteken, zoden steken ;
3. (gew.) gescheurd en tot bouwland gemaakt weiland, dries : een groeze blijft jaren lang vruchtbaar zonder gemest te worden;
4. (gew.) groen gras, te veld staande of gemaaid;
5. (Zuidn.) lof, loof (coll.): de groeze van beten en rapen; de groezen van de aardappelen ;
6. (Zuidn.) zode.

< >