Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Glaucus

betekenis & definitie

Gr. Glau'kos,

1. visser in Boeotië die na het eten van toverkruiden in zee sprong, door Oceanus en Tethys onsterfelijk gemaakt en onder de zeegoden werd opgenomen, als orakelgod vereerd (Ovid., Met. 13,897 vg.); hij wordt ook in verband gebracht met de Argonauten, met wie hij als stuurman zou zijn meegevaren ;
2. zoon van Hippolochus, aanvoerder der Lyciërs, bondgenoot der Trojanen, gastvriend van Diome'des.

< >