(fokte, heeft gefokt),
1. aankweken, doen voorttelen (van vee of andere huisdieren): konijnen, honden, geiten fokken; — (oneig. scherts.) een baardje fokken, laten groeien;
2. (w. g.) voorttelen; (gemeenz.) het fokt daar goed, zij krijgen veel kinderen;
3. kaas fokken, laten rijpen.