bn. bw. (-der, -st),
1. (van personen) vervuld en uiterlijk blijk gevend van een sterk zelfbewustzijn en eergevoel, in gunstige zin hooghartig : een fier karakter ; fier in het strijdperk treden; — (Zuidn.) fier op, trots op : hij is fier op zijn afkomst; — (van dieren) van een houding die herinnert aan die van fiere personen;
2. (van zaken en handelingen) getuigend van de onder 1. beschreven gemoedsgesteldheid; ook wel: die inspirerend : een fiere houding, blik; fier wappert de Nederlandse vlag.