m. (-gen),
1. rug van een ezel.
2. als gebrek van een paard: opwaarts gebogen rug.
3. (bouwk.) soort van puntboog, uit twee dubbelgezwenkte bogen samengesteld, accoladeboog.
4. bij metselwerken een schuine vlechting, waarmede de bovenkanten van vrijstaande muren, beren enz. naar beide zijden af hellend gedekt worden.