Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie B
- Beplanking
- Beplanten
- Beplanting
- Bepleisteren
- Bepleistering
- Bepleiten
- Beplekken
- Beploegbaar
- Beploegen
- Beploeger
- Beploeging
- Beplooien
- Bepluimen
- Bepluisd
- Bepluizen
- Bepoederen
- Bepoetelen
- Bepolderen
- Bepoldering
- Beporten
- Beporting
- Bepotelen
- Bepoten
- Bepoting
- Bepraten
- Beprating
- Bepreken
- Bepreutelen
- Beproefbaar
- Beproefd
- Beproeven
- Beproeving
- Bepruttelen
- Bepuinen
- Bepunten
- Bepunting
- Beraad
- Beraadslagen
- Beraadslager
- Beraadslaging
- Beraamster
- Berad
- Beraden
- Beraden, zich
- Beradenheid
- Beramen
- Beramer
- Beraming
- Berapen
- Beraping
- Berberideeën
- Berberine
- Berberis
- Berberisachtigen
- Berberisstruik
- Berberiswortel
- Berceau
- Berceuse
- Berd
- Berden, berdelen
- Berebezie
- Berecht
- Berechten
- Berechter
- Berechting
- Beredderen
- Bereden
- Beredeneerd
- Beredeneren
- Beredenering
- Beregenen
- Bereid
- Bereiden
- Bereider
- Bereidheid
- Bereiding
- Bereidingswijze
- Bereids
- Bereidsel
- Bereidvaardig
- Bereidvaardigheid
- Bereidverklaring
- Bereidwillig
- Bereidwilligheid
- Bereik
- Bereikbaar
- Bereikbaarheid
- Bereiken
- Bereiking
- Bereimes
- Bereisbaar
- Bereisd
- Bereizen
- Berekenaar
- Berekenbaar
- Berekend
- Berekenen
- Berekening
- Beren
- Berenbijt