Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Baat

betekenis & definitie

v. (baten),

1. nut, voordeel: dat komt hem te baat, te hulp, daarvan heeft hij voordeel; — de gelegenheid; het middel te baat nemen, zich ten nutte maken, er gebruik van maken; — min neemt list te baat, bedient er zich van, wendt haar tot zijn voordeel aan ; — veel raad, maar weinig baat, weinig hulp ; — hij vond geen baat bij dat geneesmiddel, geen vooruitgang, genezing; (gew.) aan de baat zijn, aan de betere hand zijn ;
2. geldelijk, stoffelijk voordeel, winst: de Indische baten; deze zaak werpt geen baten af ; — de lasten overschrijden de baten, men moet er geld op toeleggen; — (spr.) alle baat helpt, alle baatjes helpen, kleine winst moet men niet versmaden; — ten bate van, ten voordele van : de opbrengst der voorstelling komt ten bate der getroffenen ; — ten eigen bate, voor zichzelf: hij had hem toevertrouwde gelden ten eigen bate aangewend.