Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Enkelvoudig

betekenis & definitie

bn., slechts uit één (deel, vorm, factor enz.) of één stel of reeks bestaand, niet meervoudig, niet dubbel: een enkelvoudige oorzaak; — (taalk.) wat in het enkelvoud staat; niet samengesteld: enkelvoudige tijden; een enkelvoudige zin; — (nat.) enkelvoudige lichamen, elementen; — (plantk.) enkelvoudig blad, waarbij de schijf slechts uit één stuk bestaat; — (rechtst.) enkelvoudige kamer ener rechtbank, uit één lid bestaande kamer ener arrondissementsrechtbank, welke met verlof der Kroon sedert 1909 kan worden gevormd, en in burgerl. zaken rechtspreekt (art. 50 Wet Recht. Org.).

< >