Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Elft

betekenis & definitie

I. m. (-en), v. als stofn., zekere zeevis, de grootste soort van het geslacht haring (Alosa vulgaris), tot 1 m lang; zwemt tegen de paartijd in ’t voorjaar de rivieren op; wordt vers en gerookt gegeten; — (zegsw.) het eerste onweer in Maart pakt de elft bij zijn staart.

II. v. (-en), (gew.) engerling, kwatworm; het masker van de meikever.

< >