Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Maart

betekenis & definitie

I. MAART

m., derde maand van het jaar, Lentemaand (31 dagen); — (spr.) Maart roert zijn staart, in Maart heeft men gewoonlijk onstuimig en buiig weer; Maart heeft knepen in zijn staart ; — de eerste donder in Maart, pakt de elft bij de staart, bij warm weer in Maart komt de elft de rivier opzwemmen; — een droge Maart en een natte April is de boeren naar hun wil.

II. MAART meisjesnaam, uit Martha. MAARTJE.