bn. bw. (-er, -st),
1. één zijde hebbende; (rechtst.) eenzijdige overeenkomst, overeenkomst die slechts aan een der partijen een verbintenis oplegt (b.v. verbruiklening), tegenover tweezijdige of wederkerige overeenkomst, waaruit voor beide partijen verbintenissen ontstaan; — bw., van of aan één zijde: eenzijdig verbonden; het verdrag kan niet eenzijdig opgezegd worden;
2. (fig.) slechts één zijde beschouwend of doende gelden, partijdig, niet onbevooroordeeld: een eenzijdig oordeel;
3. in slechts één richting gaand: een eenzijdige ontwikkeling; hij is erg eenzijdig, heeft maar voor één ding belangstelling;
4. (gew.) een eenzijdig ei, dat lang op één zijde heeft gelegen en daardoor minder goed is.