Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Eed

betekenis & definitie

m. (eden),

1. plechtige verklaring, volgens een voorgeschreven formulier, onder aanroeping van iets heiligs, thans inz. God; ook het formulier dier verklaring: een eed doen, afleggen; een plechtige, dure eed zweren; iem. een eed afnemen; een eed op het zwaard; iem. onder ede horen; zijn eed breken; onder ede staan, een eed gedaan hebben de waarheid te spreken; — zich bij ede verbinden; een eed van trouw, van geheimhouding, van zuivering; iets onder ede bevestigen; — een eed op iets willen doen, er volstrekt zeker van zijn; — beslissende eed, in een geding door een der partijen aan de andere opgedragen en bij rechterlijk vonnis opgelegd, tot beslissing van een betwist punt; — suppletoire eed, door de rechter ambtshalve opgelegd, ten einde het aanwezige, doch niet volledige bewijs aan te vullen;
2. nadrukkelijke belofte: de eden van een minnaar; hij zwoer een eed daar nooit meer te komen;
3. (Zuidn.) van den ouden eed, ouderwets, van de oude stempel.

< >