I. (at door, heeft doorgegeten),
1. voortgaan met eten: eet nu maar door;
2. voortmaken met eten: dat kind eet goed door, wacht niet telkens;
3. etende het andere eind bereiken: hij had de rijstebrijberg doorgegeten;
II. (doorat, heeft dooreten), etende doorboren, doorknagen.