(<Lat.), o. (-en),
1. klooster; vergadering van kloostermonniken; — (spr.) dat is voor pater en mater, en niet voor ’t hele convent, dat is niet voor iedereen, dat is iets extra’s.
2. (Zuidn.) huis in een begijnhof waar een groot aantal begijnen, inz. nieuwelingen, onder toezicht samenwonen.
3. (gew.) slaapkamertje der boerenknechts in de schuur.