Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Klooster

betekenis & definitie

o. (-s),

1. instelling, plaats en gebouw waar mannen of vrouwen, die zich uit de wereld (de gewone maatschappij) hebben teruggetrokken, samenwonen om een aan God en de godsdienst gewijd leven te leiden volgens voorsclu'iften die daartoe zijn vastgesteld, inz. zulk een instelling bij de katholieken: een klooster stichten, bouwen; de ruïne van een oud klooster; het klooster der Witte Nonnen; een Boeddhistisch klooster ; — in een (of het) klooster gaan, de wereld vaarwelzeggen, monnik of non worden; — (spr.) hij reist op de kloosters, nergens gaat hij in een logement, hij slaapt altijd bij zijn vrienden voor niets; — (Zuidn.) in het klooster gaan (van Sint Arjaan) waar twee paar schoenen voor het bedde staan, trouwen;
2. (meton.) de bewoners van een klooster.