I. zn. m. (-en),
1. belijder van de Christelijke godsdienst in een van zijn vormen; Christen worden, zich laten dopen; het zijn niet altijd de beste Christenen die het eerst in de kerk zijn; hoe dichter bij de paus (bij Rome, bij Dordt), hoe slechter Christenen; — in ruimer, enigszins oneig. zin: iem. die overeenkomstig de leer van Jezus leeft en handelt; — in negatieve, niet-confessionele zin: niet-belijder van een andere genoemde gezindte: Joden en Christenen; Christenen en Mohammedanen;
2. goede Christen, een soort van peer;
II. bn., (Zuidn.) Christelijk.