(<Sp.) en CHOCOLA, v.,
1. (thans w. g.) cacaopoeder;
2. uit cacao bereide drank: 's morgens drink ik chocolade; een kop chocola; vgl. melk-, waterchocolade;
3. voedings- en genotmiddel, inz. versnapering, uit cacao, suiker en cacaoboter bereid, event. met nog andere stoffen vermengd: een plak, een tablet, een reep chocolade; een haas van chocola; — medicinale chocolade, waarin kina enz. gemengd is; — als coll.: een doos chocolade, een doos vol chocolaadjes;
4. bn., in verb. als chocolade hagelslag.