(Lat.), m. (-en, -s),
1. (Rom. gesch.) magistraat die de census vaststelde ; opzichter, zedenmeester; —
2. (thans) door de overheid aangestelde ambtenaar, belast met het onderzoeken van boeken, kranten, tijdschriften, toneelstukken enz. met het oog op hun toelaatbaarheid voor openbaarmaking of uitvoering; of wel degeen die brieven controleert om te zien of zij geen verboden mededelingen enz. bevatten (in oorlogstijd); (R.-K.) censor librorum, boekenkeurder vanwege de kerkelijke overheid, geeft het „nihil obstat, er is geen beletsel”, waarna door of namens de bisschop het imprimatur, verlof tot drukken, verleend wordt;
3. (bij uitbr.) beoordelaar, criticus, recensent.