Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Brij

betekenis & definitie

v. (-en), half vast, half vloeibaar kooksel van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) ofrijst; (bij uitbr.) weke, halfvloeibare stof: een brij van modder; (spr.) veel koks bederven de brij, waar velen tegelijk zich met iets bemoeien, komt het gewoonlijk verkeerd uit; om iets heen lopen als de kat om de hete brij, ondanks sterke begeerte er niet goed aan durven;

(gew.) brij met bonen, boerenjongens.