I. v. (-en),
1. stoot, slag ;
2. het opspringen van een over ’t water gekeild voorwerp ; het terugstuiten van een tegen iets aangegooid voorwerp.
II. bw., (gew.) vlak, pal; de wind staat hier bots op ; — die weg loopt bots, loopt dood; — hij viel bots neer, plotseling, eensklaps; vgl. Bot (VII), 4.