Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Bloeden

betekenis & definitie

(bloedde, heeft gebloed),

1. bloed laten uitvloeien: ik heb me gesneden, het bloedt nogal; mijn hand bloedt; — met subjectsverwiss.: ik bloed; bloeden als een kalf, (scherts.) als een meelzak; — het is een doekje voor het bloeden, een schrale troost, een vergoelijking van iets pijnlijks dat iem. aangedaan is;
2. fig. (dicht.): nog bloedt die wond, dat leed is nog vers, schrijnt nog; — het hart bloedt mij bij dat herdenken, ik gevoel nog diepe smart; — hij deed het met een bloedend hart, gedwongen en met diepe smart;
3. (oneig.) boeten, inz. betalen: hij zal er voor moeten bloeden; voor een ander moeten bloeden, gestraft, onaangenaam bejegend worden;
4. (plantk.) het uitvloeien van sap uit de houtvaten.