bn. bw. (-er, -st),
1. niet kunnende zien: blind geboren; blinde vlek, plaats waar de gezichtszenuw in het oog treedt, ongevoelig voor het zien; — een blind paard kan er geen schade doen, gezegd van een armoedige, ontredderde, vervallen boedel; — ziende of willens blind zijn, iets wat duidelijk zichtbaar is niet zien of niet willen zien, meest oneig.; — zich blind kijken, staren {op), er zo ingespannen en lang naar kijken dat men niets meer onderscheidt, meest fig.: op één zaak te veel letten, zodat men daardoor alle andere uit het oog verliest;
2. niet in staat de waarheid te zien; zonder eigen oordeel: een blind bewonderaar van H., die alles, even mooi van hem vindt; — de blinde Heidenen; het blinde bijgeloof; — de blinde leiders der blinden, de Farizeeërs; ik was blind voor zijn gebreken, die zag ik niet; — de liefde is blind, ziet geen gebreken; — het blinde geluk„ de fortuin die tewerk gaat zonder oordeel; een blind toeval, waarop in het geheel niet te rekenen viel; — blind geloof, dat niet onderzoekt of vraagt; een blind: vertrouwen in iem. hebben; blinde gehoorzaamheid; — van hartstochten en gevoelens die „verblinden”: blinde woede, razernij;
3. van handelingen waarvan men. het verloop of gevolg niet kan beoordelen: blind zoeken; het kind is blind opgezet, men kan niet berekenen wanneer het geboren zal worden;
4. van datgene waarbij men niet zien kan: blind vliegen, zonder uitzicht, alleen op de instrumenten; — blind schrijven (tikken), zonder naar de toetsen te kijken; — in den blinde rondtasten, gissingen maken zonder voldoende grond om te oordelen; (ook) op goed geluk af proefnemingen doen; — blind spelen, de kaarten opgooien of de stenen opzetter zonder eerst te zien, welke het zijn: blind domineren; — blind schaak, schaakspelen uit het hoofd, niet aan het bord gezeten;
5. onzichtbaar: een blinde klip, die onder water is; — blinde berm, even beneden de waterspiegel; — blind anker, dat zonder boei ligt; — blinde vloer, ondervloer; — blinde vernageling, onzichtbare bevestiging met spijkers; blinde verankering, onzichtbaar aangebrachte ankers aan een balklaag; — blinde passagier, die zich verstopt heeft om zonder te betalen te kunnen medereizen;
6. zonder opening: blinde muren; een blind zeil, zonder rifgaten;
7. met een opening: aan slechts één zijde: een blinde steeg; de blinde darm (zie Blindedarm);
8. wat niet de verwachte bestemming heeft: de blinde ra, bij oude zeilschepen een ra onder de boegspriet die geen zeil voerde, doch alleen de boegstagen uithield; — een blind venster, dichtgemetseld vak in een muur; een blinde deur, die niet geopend, kan woorden, een betimmering op een deur gelijkende; blinde pijpen, pijpen in orgels, die alleen als sieraad enz. dienen;
9. van datgene waaraan ontbreekt wat men er in of er bij verwachten zou: een blind schot, zonder kogel of hagel; — blinde vragen, waarbij het vereiste antwoord niet is opgegeven (in een catechisatieboekje); — een blinde kaart, zonder namen; — blinde hutspot, zonder vlees er in; — de blinde kant van een vijl, de zij do die niet gekapt is; — blind rot, onvoltallig rot (als er een oneven aantal manschappen is).