Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Vlek

betekenis & definitie

(-ken),

I. v.,
1. plaats waar een oppervlak door een er op gekomen, inz. verontreinigende stof, anders gekleurd is, smet, klad, vuile plek : dat laken zit vol vlekken : wijn en thee maken vlekken ; maak geen vlekken (bij het schrijven); — (spr.) een enkele vlek bederft het ganse kleed ; 2.(fig.) smet (op iemands naam enz.): een vlek op iemands karakter ; vgl. schandvlek ; — het lam zonder vlek, Jezus ;
3.gedeelte van een oppervlakte, anders gekleurd dan de rest, zonder dat van verontreiniging sprake is: die tijger heeft schone vlekken ; een wit paard met bruine vlekken ; de vlekken op de zon ;
4. anders gekleurde plaats op de huid door stoten, slaan of een ziekte ontstaan: iem. blauwe vlekken knijpen ; zijn lichaam zat vol vlekken ;

II. o., verzameling van huizen, in straten afgedeeld, kleiner dan een stad en groter dan een dorp ; open stadje ; plattelandsgemeente. VLEKJE, o. (-s).

< >